BRASSCHAAT

HUIZE MARTHE ROBIN

+32 (0)3 645 14 67

      „Uw eerste dienst voor deze wereld moet daarom uw gebed en de viering van de Goddelijke eredienst zijn. De houding van iedere priester, van iedere Godgewijde mens moet zijn ‘niets boven de Goddelijke eredienst te stellen’. De schoonheid van een dergelijke houding zal zich uitdrukken in de schoonheid van de Liturgie, zodat daar waar wij met elkaar God prijzen, vieren en aanbidden, een stukje hemel op aarde aanwezig komt.

     Het is geenszins vermetel om in de op God gerichte Liturgie, in de riten en gezangen, een voorafbeelding van het eeuwige te zien. Hoe anders hadden onze voorouders honderden jaren geleden een zo verheven kerk kunnen bouwen als deze? Hier trekt alleen al de sobere architectuur al onze zintuigen omhoog naar datgene ‘wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord: dat grote, wat God heeft voorbereid voor hen die Hem liefhebben’ (1 Cor. 2, 9).

     Bij alle inspanning voor de liturgie moet de blik op God bepalend zijn. Wij staan voor God – Hij spreekt met ons, wij met Hem. Waar ook men bij liturgische bezinning er alleen maar over nadenkt hoe met Liturgie aantrekkelijk, interessant of mooi kan maken, is Liturgie al vervallen. Zij is ofwel ‘opus Dei’ (aan het werk zijn van God) met God als eigenlijk onderwerp of ze bestaat niet. Ik vraag op deze plaats: geef de heilige Liturgie, in het opblikken naar God in de gemeenschap van de heiligen, in de levende kerk van alle plaatsen en tijden, zo vorm dat ze tot een uitdrukking wordt van de schoonheid en verhevenheid van de God die Zich neergebogen heeft over de mensen!

     De ziel van het gebed is tenslotte de Heilige Geest. Altijd wanneer wij bidden, is Hij het in werkelijkheid, die ‘zich ontfermt over onze zwakheid, die voor ons instaat met zuchten die wij niet in woorden kunnen vatten’ (vgl. Rom. 8, 26). In het vertrouwen op dit woord van de apostel Paulus verzeker ik u, dierbare broeders en zusters, dat het gebed in u die werking tevoorschijn zal brengen die men vroeger uitdrukte toen men priesters en Godgewijden eenvoudigweg ‘geestelijken’ noemde”.


Paus Benedictus XVI, toespraak, Stift Heiligenkreuz, 9 september 2007



“Overgeleverde Misritus terug bij reguliere liturgische leven van de Kerk”


    „Laat me het duidelijk zeggen: de H. Vader wil dat de overgeleverde vorm van de Mis regulier deel gaat uitmaken van het liturgische leven van de Kerk, opdat alle gelovigen – zowel jong als oud – zich met de oude riten vertrouwd kunnen maken en profiteren van haar ervaarbare schoonheid en transcendentie. De H. Vader wil dit om zowel pastorale als theologische redenen.”


    Kardinaal Dario Castrillon Hoyos, toespraak, Londen, 14 juni 2008


”De crisis van de Kerk berust hoofdzakelijk op het verval van de Liturgie”


    “De tweede grote gebeurtenis aan het begin van mijn jaren in Regensburg was de publicatie van het Missaal van Paulus VI, tegelijk met het vrijwel volledige verbod van het tot dan toe geldende Missaal na een overgangsfase van slechts een half jaar.

Dat er na een tijd van experimenteren, wat de Liturgie vaak diep had verminkt, weer een bindende liturgische tekst beschikbaar was, was te begroeten. Maar ik was ontsteld over het verbod van het oude Missaal, want iets van dien aard was er in de hele Liturgie-geschiedenis nooit eerder voorgevallen. Men wekte weliswaar de indruk alsof dit iets heel normaals was. Het tot dan toe geldende Missaal zou door Pius V in 1570 in aansluiting op het Concilie van Trente gemaakt zijn, en zo zou het ook normaal zijn dat er na 400 jaar en een nieuw concilie een nieuwe paus een nieuw misboek zou opstellen. Maar de historische waarheid is anders. Pius V had alleen maar het al bestaande Romeins Missaal laten herzien, zoals dat in de levende groei van de geschiedenis door de eeuwen heen normaal is. Op dezelfde manier hebben ook veel van zijn opvolgers dit Missaal opnieuw bewerkt, zonder ooit een Missaal tegenover een ander te zetten. Het was een voortdurend proces van groeien en reinigen, waarin echter de continuïteit nooit werd verstoord.

Een Missaal van Pius V, dat door hem zou zijn gemaakt, is er niet. Er is alleen de bewerking door Pius V als fase in een lange geschiedenis van groei. Het ‘nieuwe’ na het Concilie van Trente was van een andere natuur: de inbreuk van de Reformatie was vooral op de manier van liturgische ‘vernieuwingen’ tot stand gekomen. Er waren niet eenvoudigweg een katholieke en protestante kerk naast elkaar; de scheiding van de Kerk voltrok zich bijna onmerkbaar en het meest zichtbaar en, geschiedkundig gezien, het meest effectief in de verandering van de liturgie, die ook nog eens lokaal heel verschillend was, zodat de grenzen tussen ‘nog katholiek’ en ‘niet meer katholiek’ vaak helemaal niet uit te maken waren.

In deze situatie van verwarring, die mogelijk was geworden door het ontbreken van een unieke liturgische wetgeving en het feitelijk bestaande liturgische pluralisme van de Middeleeuwen, besloot de Paus dat nu het Romeins Missaal, het misboek van de stad Rome - als met zekerheid katholiek - moest worden ingevoerd, overal waar men niet terug kon grijpen op liturgieën die tenminste 200 jaar oud waren. Waar dit het geval was, kon men bij de voormalige liturgie blijven, omdat dan het katholieke karakter ervan als vaststaand mocht worden aangenomen. Van een verbod van een voormalig en tot dan toe geldig Missaal kon dus helemaal geen sprake zijn.    

Het van dan af van kracht zijnde verbod van het Missaal dat alle eeuwen door, vanaf de Sacramentaria van de oude Kerk, continu gegroeid was, heeft een breuk in de Liturgiegeschiedenis bewerkt, waarvan de gevolgen alleen maar tragisch konden zijn. Een herziening van het Missaal, zoals die vaak was gebeurd en die ditmaal diepgaander mocht zijn als tot dan toe, vooral vanwege de invoering van de landstaal, was zinvol en met recht door het Concilie besloten.

Maar nu gebeurde er meer: men brak het oude bouwwerk af en bouwde een ander, zij het in grote mate uit het materiaal van het voormalige en ook onder gebruik van oude bouwtekeningen. Er is geenszins twijfel aan dat dit nieuwe Missaal op veel aspecten een werkelijke verbetering en verrijking bracht, maar dat men het als nieuwbouw tegenover de gegroeide geschiedenis stelde, deze laatste verbood, en daarmee Liturgie niet meer als ‘levend groeien’, maar als product van geleerde studie en van juridische competentie deed voorkomen, dat heeft buitengewoon veel schade aangericht. Want nu moest de indruk ontstaan dat Liturgie ‘gemaakt’ kan worden, dat ze niet iets ‘gegevens’ is, maar iets wat ligt in ons beslissingsbereik. En dan is het logisch dat men niet alleen de geleerden en niet een centrale overheid als ‘beslissingsdrager’ erkent, maar dat tenslotte iedere ‘gemeente’ zichzelf haar liturgie wil geven.

Maar daar waar Liturgie alleen maar zelf-gemaakt is, precies daar schenkt ze ons niet meer wat haar eigen gave zou moeten zijn: de ontmoeting met het Mysterie, dat niet ons product, maar onze oorsprong en de bron van ons leven is. Een vernieuwing van het liturgische bewustzijn, een liturgische verzoening, die weer de eenheid van de liturgiegeschiedenis erkent, het Vaticaans Concilie niet als breuk maar als ontwikkelingstrede opvat, is dringend nodig voor het leven van de Kerk. Ik ben ervan overtuigd dat de kerkelijke crisis die wij vandaag meemaken, voor het grootste deel berust op het verval van de liturgie, die ondertussen zelfs zo wordt opgevat ‘etsi Deus non daretur’: dat het in haar er helemaal niet meer op aan komt of God er is, en of Hij ons aanspreekt en verhoort.

Wanneer echter in de Liturgie niet meer de gemeenschap van het Geloof, de wereldwijde eenheid van de Kerk en haar geschiedenis, het mysterie van de levende Christus verschijnt, waar verschijnt de Kerk in haar geestelijke wezen dan nog? Dan viert de gemeente alleen nog maar zichzelf, maar dat loont niet. En omdat de gemeente uit zichzelf helemaal niet kan bestaan, maar ze juist voortdurend slechts door het geloof aan de Heer als eenheid ontstaat, is het vervallen in opsplitsingen van allerlei soort, het in partijen tegenover elkaar staan van een zich zelf verscheurende Kerk onder deze voorwaarden onontkoombaar. Daarom hebben wij een nieuwe liturgische beweging nodig, die het eigenlijke erfdeel van het Tweede Vaticaanse Concilie tot leven wekt.”


    Kard. Joseph Ratzinger, Aus meinem Leben (pag. 172 - 174), 1997


”Wie de oude Liturgie verwerpt,

verwerpt het gehele verleden van de Kerk”


    “Het Tweede Vaticaans Concilie beoogde ongetwijfeld een organische groei en vernieuwing. We moeten echter constateren dat er tegenwoordig grootschalige trends zijn die zich eenvoudigweg bezighouden met montage en demontage – en daarmee iets doen wat met het wezen van Liturgie onverenigbaar is. Men kan niet simpel in deskundigencommissies uitdenken hoe het pastoraal beter aan zou kunnen komen; hoe het praktischer is en dingen van dien aard, maar men moet, met grote eerbied voor datgene wat de lading van eeuwen in zich draagt, zien waar zinvolle completeringen of ingrepen nodig en mogelijk zijn.

En dat zou werkelijk een grote waarschuwing aan allen moeten zijn die met de Liturgie te maken hebben. Zij zouden in deze geest van dienstbaarheid aan het levend gegroeide, dat het geloof van alle eeuwen aanbiedt, hun dienst moeten doen, en niet als eigenmachtige artiesten iets beters willen uitdenken en fabriceren.

Aan de kritiek op de huidige Liturgie kan niet stilzwijgend meer voorbijgegaan worden. Voor velen is ze niet heilig genoeg meer. Is er een hervorming van de hervorming nodig om ze weer opnieuw heiliger te maken? Op zijn minst is er een nieuw liturgisch bewustzijn nodig, zodat die creatieve geest verdwijnt. Het is inmiddels zelfs zover gekomen dat liturgische kringen zelf de zondagsliturgie in elkaar plakken. Wat er dan aangeboden wordt, is het product van een paar slimme, knappe lieden, die wat uitgedacht hebben. Maar daarmee ontmoet ik niet de Geheel-Andere, het heilige, dat zich aan mij geeft, maar de knapheid van een paar mensen. En ik merk dat het dat niet is wat ik zoek. Dat is te weinig, en het is iets anders. Het belangrijkste is tegenwoordig dat we weer eerbied voor de Liturgie en haar on-maakbaarheid krijgen. Dat we haar weer als het levend gegroeide en ontvangene leren opvatten, waarin we aan de hemelse liturgie deelnemen; dat we in haar niet onze zelfontplooiing zoeken, maar de gave, die ons geschonken wordt.  

Dat is, denk ik, het eerste, dat dit eigenmachtige gedoe weer moet verdwijnen, en de innerlijke zin voor het heilige weer moet ontwaken. In een tweede stap zal men dan kunnen zien op welk gebied teveel werd weggestreept, zodat de samenhang met de gehele geschiedenis weer duidelijker en meer levend wordt. Ikzelf heb in deze zin van de hervorming van de hervorming gesproken. Dit zou naar mijn mening echter allereerst een ‘opvoedend’ proces zijn, dat een stop zet op het onder de voet lopen van de Liturgie met zelf-uitgevonden dingen.

Belangrijk voor een juiste vorming van het bewustzijn inzake liturgie is ook dat eindelijk de minachting voor de tot 1970 geldige vorm van Liturgie moet ophouden. Wie zich vandaag de dag inzet voor het behoud van deze liturgie of eraan deelneemt, wordt als een melaatse behandeld; hier houdt iedere verdraagzaamheid op. Iets dergelijks is er in de hele geschiedenis niet geweest, en men minacht daarmee ook het gehele verleden van de Kerk. Hoe kan men op haar in het ‘nu’ vertrouwen, als de zaken zo staan? Ik begrijp, eerlijk toegegeven, ook niet waarom veel van mijn bisschoppelijke medebroeders zich op grote schaal onderwerpen aan dit onverdraagzaamheidsgebod, dat de nodige innerlijke verzoening in de Kerk zonder klaarblijkelijke reden in de weg staat”.


   Kard. Joseph Ratzinger, Gott und die Welt (pag. 447 - 449), 2000




2. Niets boven de Goddelijke eredienst stellen

Latijn: nooit ‘afgeschaft’; ‘volksaltaar’: nooit voorgeschreven


“Twee dingen treden voor de normale kerkbezoeker als de meest tastbare resultaten van de liturgievernieuwing van het Tweede Vaticaans Concilie op de voorgrond: het verdwijnen van de Latijnse taal en het omdraaien van de altaren naar het volk toe. Wie de teksten van het Concilie zelf leest, zal met verbazing vaststellen dat noch het een noch het ander in deze vorm in de Conciliebesluiten te vinden is. Zeker, de volkstaal moest – vooral op het gebied van de eredienst van het Woord – na het Concilie de ruimte gegeven worden, maar de vooropgestelde algemene regel van de Concilietekst luidt: ‘Het gebruik van de Latijnse taal moet in de Latijnse riten behouden blijven, in zoverre daar geen aparte rechten tegenover staan’ (SC 36, 1).

Van een omdraaien van de altaren naar het volk toe is in de Concilietekst geen sprake; dit verschijnt eerst in de na-conciliaire richtlijnen.” …

„De fysieke richting, zo zegt de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, moet onderscheiden worden van de geestelijke. Wanneer de priester naar het volk toe celebreert, moet zijn geestelijke richting toch altijd ‘versus Deum per Iesum Christum’ (naar God gericht, door Jezus Christus) zijn. Rituelen, tekenen, symbolen en woorden kunnen het innerlijke gebeuren van de geheimen van het Heil nooit ten volle uitdrukken, en daarom moet men eenzijdige en verabsoluterende opstellingen vermijden.

Dit is een belangrijke verheldering, omdat ze het relatieve van de uiterlijke symbolische vormen aan het licht brengt en daarmee optreedt tegen fanatismen die in de laatste veertig jaar in de strijd om de Liturgie jammer genoeg niet zeldzaam geweest zijn. Tegelijkertijd wordt de in de uiterlijke vormen nooit volledig uit te drukken innerlijke oriëntatie van het liturgische gebeuren verduidelijkt, die zowel voor de priester als het volk gemeenschappelijk is: naar de Heer toe – naar de Vader door Christus in de Heilige Geest.”


Kard. Joseph Ratzinger, uit het voorwoord in: Uwe M. Lang, Conversi ad Dominum, 2003



Pauselijk rondschrijven “Summorum Pontificum”


    „De zorg van de Pausen is het tot in het huidige tijd steeds geweest dat de Kerk van Christus de Goddelijke Majesteit een waardige eredienst brengt, ‘tot lof en eer van Zijn Naam’ en ‘tot zegen voor Zijn gehele heilige Kerk’.

Sinds onheuglijke tijd evenals in de toekomst is het van belang de het beginsel te bewaren ‘volgens hetwelk iedere plaatselijke kerk niet alleen inzake de Geloofsleer en de sacramentele tekenen met de gehele Kerk moet overeenstemmen, maar ook inzake de universele uit de apostolische en ononderbroken overlevering ontvangen gebruiken die opgevolgd moeten worden, niet alleen om dwalingen te vermijden, maar ook opdat het Geloof onaangetast wordt verdergegeven, want de orde van het gebed (lex orandi) van de Kerk komt overeen met Haar Geloofsorde (lex credendi).

Onder de Pausen die een dergelijke geboden zorg lieten gelden, blinkt de naam van het heilige Gregorius de Grote uit; deze zorgde ervoor dat zowel het katholieke Geloof als de schatten van de eredienst en cultuur die de Romeinen uit de voorafgaande eeuwen verzameld hadden aan de jonge volken van Europa werden doorgegeven. Hij verordende dat de in Rome gevierde vorm van de heilige Liturgie – zowel van het Misoffer alsook van het Goddelijk Officie – vastgesteld en bewaard moest worden. Ze was een buitengewoon grote steun voor de monniken en ook de zusters die onder de regel van Sint Benedictus dienden en overal, tegelijk met de verkondiging van het Evangelie door hun leven ook deze uiterst heilzame spreuk tot leven lieten komen, dat ‘de Goddelijke Eredienst’ niets voorgetrokken moest worden (Kap. 43). Op deze manier bevruchtte de heilige Liturgie naar Romeins gebruik niet alleen het geloof en de vroomheid, maar ook de cultuur van vele volkeren. Het staat ontegenzeglijk vast dat de Latijnse Liturgie van de Kerk – met haar verschillende vormen in alle eeuwen van de christelijke tijd – zeer vele Heiligen in hun geestelijk leven heeft aangespoord en zo vele volkeren in de deugd van Godsverering gesterkt en hun vroomheid heeft bevrucht.

Verschillende Pausen hebben in het verloop van de eeuwen bijzondere zorg aan de dag gelegd opdat de heilige Liturgie deze opgave nog werkzamer zou vervullen; onder hen blinkt de heilige Pius V uit, die met grote ijver voor de zielzorg in opdracht van het Concilie van Trente de gehele eredienst van het Kerk vernieuwde, zorgde voor de uitgave van verbeterde en ‘volgens de richtlijnen van de Vaders hervormde’ liturgische boeken en deze aan de Latijnse Kerk gaf voor gebruik.

Onder de liturgische boeken van de Romeinse ritus blinkt het Missale Romanum duidelijk uit; het is ontstaan in de stad Rome en heeft in de navolgende eeuwen stapsgewijs vormen aangenomen die grote overeenkomst hebben met deze die gelden voor de laatste generaties.

Ditzelfde doel hebben de Pausen in de volgende tijden nagestreefd toen zij zich inspanden voor de vernieuwing of de vastlegging van liturgische riten en boeken en tenslotte aan het begin van deze eeuw een algemene vernieuwing ter hand namen.’ Zo handelden onze Voorgangers Clemens VIII, Urbanus VIII, de heilige Pius X, Benedictus XV, Pius XII en de zalige Johannes XXIII.

In recentere tijden drukte het Tweede Vaticaans Concilie de wens uit dat, met de geboden inachtneming en eerbied tegenover de Goddelijke Eredienst, deze opnieuw zou worden hervormd en aangepast aan de noden van onze tijd. Door dit verlangen bewogen keurde Onze voorganger Paus Paulus VI de hervormde en gedeeltelijk vernieuwde liturgische boeken in het jaar 1970 voor de Latijnse kerk goed; overal ter wereld, vertaald in vele volkstalen, zijn zij door de bisschoppen alsook de priesters en gelovigen gewillig ontvangen. Johannes Paulus II heeft de derde editie van de editio typica van het Romeinse missaal bekrachtigd. Op deze wijze hebben de Romeinse Pausen ervoor

gezorgd dat ‘dit liturgische bouwwerk … in haar waardigheid en harmonie opnieuw’ zou schitteren.

Anderzijds bleven in menige gebieden niet weinige gelovigen met zulke grote liefde en gevoel verbonden aan de vroegere liturgische vormen, die hun cultuur en hun geest zo fundamenteel getekend hadden en blijven dit doen, dat Paus Johannes Paulus II, bewogen door de herderlijke zorg voor deze gelovigen, in het jaar 1984 met het bijzondere indult ‘Quattuor abhinc annos’, ontworpen door de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, de mogelijkheid gaf om het Romeins missaal, uitgegeven door Johannes XXIII in het jaar 1962, te gebruiken; in het jaar 1988 spoorde Johannes Paulus II, met de als Motu Proprio uitgegeven Apostolische Brief ‘Ecclesia Dei’, de bisschoppen aan om deze mogelijkheid ruimhartig en overvloedig, tot welzijn van alle gelovigen die erom vragen, aan te wenden.

Nadat Onze voorganger Johannes Paulus II reeds de dringende beden van deze gelovigen langere tijd nauwkeurig had afgewogen en deze ook door onze Vaders Kardinalen in het consistorie van 23 maart 2006 zijn gehoord, nadat alles rijpelijk is overwogen, na aanroeping van de Heilige Geest en vast vertrouwend op de hulp van God, BESLUITEN WIJ met het voorliggende Apostolische Schrijven het volgende: Art. 1. Het door Paulus VI gepromulgeerde Romeinse Missaal is de gewone uitdrukkingsvorm van de ‘Lex orandi’ van de katholieke Kerk van de Latijnse Ritus. Het door de heilige Pius V gepromulgeerde en door de zalige Johannes XXIII nieuw uitgegeven Romeins Missaal heeft daarentegen gelding als buitengewone uitdrukkingsvorm van dezelfde ‘Lex orandi’ van de Kerk, en deze eerbetuiging komt het toe op grond van haar eerbiedwaardig en oud gebruik. Deze twee uitdrukkingsvormen  van de ‘Lex orandi’ van de Kerk zullen echter geenszins tot een scheiding in de ‘Lex credendi’ van de Kerk leiden, want zij zijn twee mogelijkheden tot het gebruik van de ene Romeinse Ritus. Dientengevolge is het toegestaan het Misoffer volgens de door de zalige Johannes XXIII gepromulgeerde en nooit afgeschafte Editio typica van het Romeins missaal te vieren als buitengewone vorm van de liturgie van de Kerk.”


    Paus Benedictus XVI, Motu Proprio “Summorum Pontificum”,

7 juli 2007



Paus Benedictus:

“ik heb gezien hoe diep mensen, volledig in het Geloof van de Kerk verankerd, door eigenmachtige misvormingen van de liturgie werden gewond”


    „Voor wat nu het gebruik van het Missaal van 1962 als buitengewone vorm van de Misliturgie aangaat, zou ik erop willen attenderen dat dit Missaal nooit van rechtswege is afgeschaft en in die zin in principe altijd toegelaten bleef. Op het moment van de invoering van het nieuwe Misboek leek het niet nodig aparte normen voor het mogelijke gebruik van het tot dan toe in gebruik zijnde Missaal uit te vaardigen. Men ging ervan uit dat het om weinige individuele gevallen zou gaan, die per geval op de betreffende plaats oplosbaar zouden zijn. Toen werd echter spoedig duidelijk dat vooral in de landen waarin de Liturgische Beweging veel mensen een aanzienlijke liturgische vorming en een diepe innerlijke vertrouwdheid met de tot dan toe gebruikte vorm van de liturgische eredienst had geschonken, niet weinigen sterk gehecht waren aan dit gebruik van de Romeinse ritus, dat ze van kindsbeen af hadden liefgekregen. Wij weten allen dat in de door Aartsbisschop Lefebvre aangevoerde beweging het vasthouden aan het oude missaal tot uiterlijk kenteken werd, hoewel de wortels van de hier optredende scheuring veel dieper reikten. Veel mensen, die helder het verbindende van het Tweede Vaticaans Concilie aannamen en trouw ten opzichte van de Paus en de bisschoppen stonden, verlangden ook naar de hen vertrouwde vorm van de heilige Liturgie, temeer daar het nieuwe Missaal op veel plaatsen niet in overeenstemming met haar orde werd gevierd, maar gewoon als vrijbrief of zelfs als verplichting tot ‘creativiteit’ werd opgevat, die vaak tot nauwelijks verdraagbare verminkingen van de liturgie voerde. Ik spreek uit ervaring, omdat ik deze fase met al haar verwachtingen en verwarringen meebeleefd heb. En ik heb gezien hoe diep mensen, die volledig in het Geloof van de Kerk verankerd waren, door de eigenmachtige misvormingen van de liturgie werden verwond.”

„Er is geen tegenspraak tussen de ene en de andere uitgave van het Romeins Missaal. In de liturgiegeschiedenis is er groei en vooruitgang, maar geen breuk. Wat vroegere generaties heilig was blijft ook ons heilig en groot; het kan niet plotseling ronduit verboden of zelfs schadelijk zijn. Het is voor ons allen goed de rijkdommen te bewaren die in het Geloof en het gebed van de Kerk zijn gegroeid en hun de juiste plaats te geven.”


Paus Benedictus XVI, begeleidende brief tot de bisschoppen, bij het Motu Proprio  “Summorum Pontificum”, 7 juli 2007.


{

OVER DE

TRIDENTIJNSE LITURGIE

(placeholder)

Deel 3